Koning

Er was eens een groot paleis Midden in een groot koninkrijk Aan de voorkant van het paleis Was er een brede trap En helemaal bovenaan de trap Zat de koning op zijn troon Iedere dag opnieuw Zat hij op die troon En hoopte hij dat zijn volk Hem kwam bezoeken Zodat hij met hen kon spreken En op de hoogte zou zijn Van hun leven en welzijn Er was een man Iemand van zijn volk Die elke dag, stipt op dezelfde tijd De trap op kwam lopen Hij liep maar een paar treden En bleef dan stokstijf staan Hij keek nooit ofte nimmer op Maar murmelde alleen de woorden ‘Vergeef mij al mijn zonden, die uwe hoogheid schonden.’*1 Vervolgens keerde hij zich direct weer om En liep weg Er was een puber Iemand van zijn volk Die opeens vijf dagen achter elkaar Een aantal treden naar boven kwam sloffen En dan opeens weer twee maanden Foetsie leek te zijn Maar als ze er was Zei ze alleen maar: ‘Een stroom van ongerechtigheden, heeft de overhand op mij.’*2 Waarbij ze verward In het niets leek te staren En uiteindelijk Maar weer weg slofte Er was een vrouw Iemand van zijn volk Die op de meest onverwachte momenten De halve trap op kwam springen Alleen maar wolken leek te zien En eindeloos herhaalde: ‘Laat ’s konings lof ten hemel rijzen, hoe goed is ‘t, onzen koning te prijzen!’*3 En als ze dan uiteindelijk de bodem had bereikt Van haar eigen enthousiasme Strompelde ze toch maar weg Er was een bejaarde Iemand van zijn volk Die elke dag, stipt, op drie verschillende tijden De trap op kwam lopen Met zeer statige stapjes Maar als hij echt dicht bij de koning leek te komen Bleef hij opeens stilstaan En draaide zich zelfs om Hij sprak de volgende woorden: ‘De koning wendt alom het oog van zijn genâ, op mij, want ik, oprecht en rein van zeden, weet met vaste gang het pad der deugd te betreden.’*4 Vervolgens liep hij langzaam Al statig stappend weer weg Er waren twee kinderen Behorend tot zijn volk Die onverwacht De trap naar het paleis ontdekten Al spelend betraden ze de trap Waarbij een stuiterbal Over en weer werd gegooid Plotsklaps zagen ze de koning zitten Van schrik stonden ze stil En staarden hem schuw aan De koning glimlachte Hij zei met een rustige en vriendelijke stem: ‘Hallo jongeman en jongedame, wat leuk om jullie te ontmoeten!’ Geïnspireerd door: *1 Psalm 6 (berijming 1773) *2 Psalm 65 (berijming 1773) *3 Psalm 147 (berijming 1773) *4 Psalm 1 (berijming 1773)